header  
header GS-ESF facebook
  Zennekrant nr. 21 - juli 2017    
 

Het water en de abdijen in het Brusselse Gewest

Abdijen werden vroeger bijna altijd gebouwd in de buurt van een waterloop, in de valleien. De Brusselse abdijen zijn hierbij geen uitzondering op de regel en volgden misschien zelfs het advies van Sint-Bernardus, die aan de wieg stond van de orde van de cisterciënzers. Hij verbleef immers een tijdje in onze Brabantse contreien en schreef in de 12de eeuw: “vestig u daar, waar er water vloeit, want daar vindt u spirituele gratie in overvloed”. De aanwezigheid van deze kostbare vloeistof in onze abdijen vervulde niet enkel een belangrijke symbolische rol, maar moest ook voldoen aan de meer aardse behoeften aangezien die religieuze gemeenschappen zoveel waarde hechtten aan hun onafhankelijkheid en isolement.

Soms werd het water weggepompt via zware draineerwerkzaamheden om de bodem van een moerassige en dus vijandige vallei bewoonbaar en vruchtbaar te maken. Bronnen en beekjes werden ook omgeleid om hun water via leidingen in hout of terracotta voor allerlei gebruik naar de kloostergebouwen te voeren. Het allereerste voorzienings- en distributienet van drinkbaar water in het Brusselse gewest, was het werk van de abdij van Vorst, die in 1106 door benedictijnerzusters was opgericht. In die tijd en ook nog in de daaropvolgende eeuwen, waren er naast waterputten en bronnen maar weinig manieren om min of meer gemakkelijk aan drinkbaar water te raken. De zusters hadden zich langs de Geleytsbeek gevestigd, een beek die door hun eigendom liep en waarmee ze het rad van hun watermolen, de Abdijmolen, konden laten draaien. Naast enkele overgebleven gebouwen herinnert enkel de Kloosterbeek, een minuscuul stroompje, ons nog aan deze kloostergemeenschap die in de tijd van de Franse Revolutie is verjaagd.

Abdij OLV ter Kameren © Wikipedia - Creative Commons
De Oude Priorij van het Rood Klooster
Ook meer naar het oosten toe vestigden cisterciënzerzusters zich in het begin van de 13de eeuw, dit keer niet ver van de bron van de Maalbeek. Ze richtten er de abdij van Onze-Lieve-Vrouw ter Kameren op, die onder het gezag van de abdij van Villers-la-Ville viel. Het water werd aangevoerd vanuit het Ter Kamerenbos dat daar vlakbij lag. Eeuwenlang zou dat water worden gebruikt om bier te brouwen dat aan de gasten en pelgrims op doortocht werd aangeboden. Het hele complex is tot op heden het best bewaarde van het hele Gewest. De Vijvers van Elsene vinden hun oorsprong dan weer in drie visvijvers die indertijd door de gemeenschap zijn gegraven. De vierde, waar zich nu het Flageyplein bevindt, is gedempt.

Aan het einde van de 14de eeuw beslisten heremieten die zich in het Zoniënwoud hadden teruggetrokken, om in de buurt van Oudergem en volgens de regel van Sint-Augustinus een gemeenschap op te richten. Daaruit zou de priorij van Sint-Paulus in Zoniën voortkomen, die beter gekend was als de priorij of abdij van het Rood-Klooster. Die laatste naam verwees naar de kleur van de muren van de oorspronkelijke gebouwen. De vallei wordt trouwens 'Rubea Vallis' of 'Rode Vallei' genoemd. Op de bodem van die vallei werden, door het optrekken van zware dijken, niet minder dan vijftien vijvers aangelegd. Vandaag blijven daar nog slechts vijf vijvers van over en die zijn met elkaar verbonden door de 'Roodekloosterbeek'. Ook hier maakten de geestelijken gretig gebruik van de vele omliggende beekjes en bronnen. Het water werd afgeleid en naar de brouwerij en de ziekenboeg gevoerd of het werd gebruikt om de bekkens en fonteinen van water te voorzien. Onlangs werd één van die fonteinen trouwens nog gerestaureerd.

Een eeuw eerder vestigden dominicanerzusters zich op een steenworp van het Rood-Klooster in de Woluwevallei, waar ze de priorij van Hertoginnedal oprichtten. Ook zij lieten meerder vijvers uitgraven. Zoals ook elders het geval was, vervulden die vijvers een belangrijke functie: ze moesten de gemeenschap en de dorpelingen van vis voorzien, karpers bijvoorbeeld. Naar het schijnt was de lokale vis hier trouwens heel gegeerd.

Ten slotte, ten westen van Brussel, stond in Jette de abdij van Dieleghem oudste abdij van Brussel (1095). Ze bevond zich in de Molenbeekvallei, op de helling van de 'Mons Diligemsis', waaraan ze ook haar naam te danken had. Ook hier zouden de geestelijken gedurende hun hele lange geschiedenis alles op alles zetten om het water te temmen. Ze bouwden aquaducten, leidingen, visvijvers, watermolens en fonteinen waarvan er één trouwens op een 18de-eeuwse gravure te zien is en als twee druppels water op de gerenoveerde fontein van het Rood-Klooster lijkt.

Vandaag pikken een aantal brouwerijen de eeuwenoude brouwtraditie van de Brusselse monniken en zusters terug op, met dat verschil, dat een aantal ziekteverwekkende elementen die vroeger soms in het water aanwezig waren, er nu natuurlijk niet meer in zitten. Zo kunnen we het Abbaye de Forest in de winkel kopen, een blond bier dat volgens de traditie van de kloosterzusters wordt gebrouwen. Er zijn ook het blonde en het bruine Abbaye de Dieleghem en het Abbaye de la Cambre, een blond en een bruin bier die beide aan Dame Gisèle, de oprichtster van klooster, zijn gewijd. Deze bieren worden vandaag niet meer in onze hoofdstad geproduceerd en zijn dus niet meer gebrouwen met water dat uit Brusselse bronnen opborrelt. De Brasserie de la Cambre zou wel overwegen haar vaten in Elsene op te slaan, waar de ondergrond van het vlakbij gelegen Zoniënwoud en Ter Kamerenbos de omgeving van Brussel nog steeds van drinkbaar water voorziet, zij het dan in kleine hoeveelheid.


Guillaume de Wouters



 
Terug naar de inhoudsopgave >