header  
header GS-ESF facebook
  Zennekrant nr. 22 - juni 2018    
 


Tocht naar de oorsprong van de namen van
bronnen, vijvers en waterlopen naar de bronnen
van de Woluwe in Watermaal-Bosvoorde


In de rand van Brussel bevindt zich de bron van de Woluwe, die in Bosvoorde ontspringt. De aandachtige wandelaar zal op zijn kaart heel wat zogenaamde hydroniemen aantreffen, plaatsnamen die naar water verwijzen. Er liggen dan ook heel wat vijvers maar ook bronnen en waterlopen in deze uithoek van het Brussels gewest. De eindhalte van bus 17 van de MIVB, Heiligenborre, verwijst alvast naar water. Dat geheimzinnig klinkende hydroniem verwijst naar een plaats in een wijk met de naam Bezemhoek. Er bestaat nog een klein steegje dat Heiligenborre heet, maar het waterpunt in kwestie is intussen onvindbaar en is wellicht verdwenen onder de steeds dichtere bebouwing in de wijk. De aanwezigheid van een kerk op deze plek en een vroegere brug, die in 1843 werd vermeld als de ‘Kerkweydebrug’, zou de naam Heiligenborre kunnen verklaren. Mensen kwamen hier water putten in de hoop dat het een weldoende werking zou hebben.

Molenvijver
De bron werd al in de 15e eeuw vermeld en is nog te zien op een kaart van het einde van de 19e eeuw. Ze voedde een waterloop met de romantische naam Zwaanewijdebeek. Die beek ontspringt eigenlijk in het nabijgelegen Zoniënwoud en stroomt helaas enkel in een buis onder de wijk door. Even verderop mondt de beek uit in de vijver van Bosvoorde, ook wel de Molenvijver genoemd. Die naam verwijst naar een molen die langs de Terhulpensesteenweg lag en waarvan het rad werd aangedreven door het water van de Woluwe dat uit de vijver stroomde. Reeds in 1282 werd de middeleeuwse molen vermeld, maar hij werd in 1867 afgebroken om plaats te maken voor een krachtigere molen, die uiteindelijk zelf verdween aan het begin van de 20e eeuw.

Stroomopwaarts van de vijver ligt een andere waterpartij die luistert naar de naam Nieuwenvijver, in een voormalig domein van koning Leopold II dat nu bekendstaat als het Vuursteendomein. Die naam herinnert aan een iets hogerop gelegen site waar zich 6000 jaar geleden mensen uit het neolithicum kwamen vestigen. Zij werden aangetrokken door de aanwezigheid van water, zoals de Vuilbeek, een beekje dat de Nieuwenvijver voedt. Net achter de indrukwekkende spoorwegbedding, waar de Vuilbeek door een tunnel onderdoor stroomt, loopt de beek door de Kluizenaarsvijver. Die dankt zijn naam wellicht aan een vrome man die hier ooit terugtrokken leefde en van wie sommige medebroeders aan de wieg stonden van de priorijen van het Rood Klooster en van Groenendaal, een paar kilometer hier vandaan.

De Vuilbeek stroomt voor een groot deel door het Zoniënwoud maar heeft een wat verwarrende naam. Die duidt niet zozeer op het water van de beek (dat erg zuiver is) maar op bepaalde delen van de bedding die roestkleurig zijn door het ijzererts dat in de ondergrond van deze vallei zit.

Evenwijdig aan het dal van de Vuilbeek strekt zich meer naar het noorden een andere vallei uit met drie bosvijvers. De eerste heet de Hoefijzervijver, omwille van zijn vorm, die goed zichtbaar is op een kaart. Het linkerdeel van de vijver wordt gevoed door een waterloop met de vreemde naam Wollenborre waarnaar ook een wandelpad vernoemd is. Volgens Jean-Jacques Jespers1 zou dat hydroniem zijn oorsprong vinden bij de schapen die vroeger rond de bron kwamen grazen. Aan de rechterkant van de vijver mondt een ander beekje uit, dat in een kunstmatige bedding stroomt. Dat is de Bocq, die verwijst naar de rivier in de provincie Namen in de buurt van Dinant waarnaar hij vernoemd is. Verder stroomopwaarts ligt een drinkwaterbekken dat wordt gevuld met bronwater van de Naamse Bocq en dat inderdaad in onze kleine Brusselse Bocq stroomt als het bekken overvol raakt.

Karregatbeek
Bij de uitstroom van de vijver komt het water van de Wollenborre en de Bocq samen en vormen ze één beek, de Karregatbeek. Om die naam te verklaren, zijn er verschillende mogelijke hypotheses, net zoals dat het geval is voor heel wat plaatsnamen waarvan de oorsprong in nevelen is gehuld en waarvan de schrijfwijze in de loop der eeuwen soms is veranderd. Afgaand op de etymologie van het Karreveldpark in Sint-Jans-Molenbeek (‘veld van baksteenaarde’) zou Karregat kunnen betekenen ‘gat van baksteenaarde’, verwijzend naar de leem die vroeger werd ontgonnen in deze vallei. Op basis van het toponiem Neckersgat in Ukkel (‘doorgang van Neckers’) zou men echter geneigd kunnen zijn te denken aan een ‘doorgang voor kleine karren’, een doorwaadbare plaats waar karren de beek konden oversteken. Ten slotte vermeldt J.-J. Jespers in zijn plaatsnamenwoordenboek het plaatsje ‘Kaaregat’, ter hoogte van het huidige vlakbij gelegen Tournay-Solvaypark, dat hij interpreteert als de ‘doorgang (of het straatje) van de schutting van wilgentakken’.

Over de naam van de Vijver van de Verdronken Kinderen, die op de Hoefijzervijver volgt, hebben al veel wandelaars zich het hoofd gebroken. In de 18e eeuw zou een legende ontstaan zijn die het verhaal vertelt van de drie zonen van een houthakker die op dezelfde dag verdronken zouden zijn. In werkelijkheid verwijst de naam helemaal niet naar een verdrinking maar naar de kinderen van een molenaar en naar hun achternaam, ‘Verdroncken’.

Stroomafwaarts, aan de andere kant van de spoorweg, mondt de Karregatbeek uiteindelijk samen met de Vuilbeek en de Zwaanewijdebeek uit in de Molenvijver. Bij de uitstroom uit de vijver is er nog maar sprake van één enkele waterloop, de Woluwe. Dat riviertje heeft zijn naam gegeven aan twee Brusselse gemeenten en de benaming zou teruggaan op de Germaanse woorden ‘wele’ of ‘woele’, wat bron of fontein betekent, en ‘euw’ of ‘eawe’, wat water betekent. Na een twintigtal kilometer mondt de Woluwe uit in de Zenne, de belangrijkste waterloop van Brussel, waarvan de naam in verband wordt gebracht met het Zoniënwoud. ‘Zoniën’ komt zelf van het vroegere Sunnia en Sonia, en ooit liep de Zenne door het woud, dat toen nog veel uitgestrekter was.


Guillaume de Wouters


1 J.-J. Jespers, Dictionnaire des noms de lieux en Wallonie et à Bruxelles, ed. Racine, 2011.


 
Terug naar de inhoudsopgave >