Coördinatie Zenne: Zennekrant 11 - april 2011
ZENNEBEKKEN: Hoe is het nu gesteld met de waterkwaliteit
van de Zenne en het Zennekanaal?

Inleiding

De Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (EKW) heeft onder meer als doel een goede toestand te bereiken in alle oppervlaktewateren. Een goede toestand slaat zowel op de chemische als de ecologische kwaliteit. Het veronderstelt ook dat de relatie tussen omgevingsfactoren en de biologie bekend is. Deze goede toestand moet bereikt worden tegen uiterlijk 2015. Uitstel van maximaal twee maal 6 jaar is mogelijk bij bepaalde technische, financiële of natuurlijke omstandigheden. Nu al is geweten dat die goede toestand tegen 2015 slechts in uitzonderlijke gevallen zal behaald worden.

De oppervlaktewateren worden ingedeeld in waterlichamen, dit zijn homogene oppervlaktewatersystemen zoals een meer of een deel van een waterloop. Deze waterlichamen worden ingedeeld in vier categorieën, nl. rivieren, meren, overgangswateren en kustwateren. Elke categorie wordt door de lidstaten verder ingedeeld in types.



De chemische toestand van een waterlichaam wordt beoordeeld aan de hand van de concentratie van de prioritaire stoffen en de andere chemische stoffen waarvoor een Europese milieukwaliteitsnorm bestaat. De goede chemische toestand van een waterlichaam wordt behaald als de milieukwaliteitsnorm voor elk van deze in totaal 41 stoffen gehaald wordt.

Voor de beoordeling van de ecologische toestand worden zowel biologische, hydromorfologische als chemische en fysische-chemische kwaliteitselementen in beschouwing genomen.
De EKW schrijft per categorie waterlichamen voor welke biologische kwaliteitselementen van toepassing zijn. Per watertype wordt per kwaliteitselement een referentie en een doelstelling vastgelegd.

De biologische kwaliteitselementen (fytoplankton1, fytobenthos2 en macrofyten3, macro-invertebraten4 en vissen) worden beoordeeld met een ecologische kwaliteitscoëfficiënt.
De ecologische kwaliteitscoëfficiënt (EKC) geeft de verhouding aan tussen de waarde van de voor een bepaald waterlichaam vastgestelde biologische parameter en de waarde van die parameter onder de voor dat waterlichaam geldende referentieomstandigheden. Deze EKC wordt uitgedrukt als een waarde tussen nul en één, waarbij de waarden in de buurt van één op een zeer goede ecologische toestand wijzen en de waarden in de buurt van nul op een slechte ecologische toestand.

Onder hydromorfologische kwaliteitselementen worden hydrologische en structurele eigenschappen verstaan zoals stromingsregime en natuurlijkheid van de oevers.

Onder de chemische en fysisch-chemische kwaliteitselementen vallen de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen (zoals zuurstof en nutriënten) en de specifieke niet-prioritaire polluenten waarvan door de lidstaat is vastgesteld dat ze in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd.

De normen voor de biologische, de hydromorfologische en de algemene fysisch-chemische elementen zijn typespecifiek. Deze typespecifieke normen worden beoordeeld volgens een systeem met vijf kwaliteitsklassen, namelijk ‘zeer goed’, ‘goed’, ‘matig’, ‘ontoereikend’ en ‘slecht’. De specifieke niet-prioritaire polluenten kunnen enkel conform of niet conform de norm zijn, wat dan vertaald wordt in slechts twee kwaliteitsklassen, namelijk ‘goed’ en ‘niet goed’.

Het eindoordeel van het waterlichaam is vergelijkbaar voor alle oppervlaktewateren en wordt overgenomen van de laagste beoordeling van een van de kwaliteitselementen, ook wel bekend als het ‘one out, all out’ principe. Zo behaalt een waterlichaam pas de goede ecologische toestand als alle relevante kwaliteitselementen minstens ‘goed’ zijn. De goede toestand van een waterlichaam wordt bereikt wanneer de ecologische en de chemische toestand goed zijn (artikel 2 §18 van de EKW).

Onderstaande tabel vat de te beschouwen kwaliteitselementen samen:

Ecologische toestand Chemische toestend
- biologie
- hydromorfologie
- ondersteunende fysico-chemie
- ondersteunende chemie
- 33 prioritaire stoffen
- 8 gevaarlijke stoffen









Terwijl de fysisch-chemische kwaliteitselementen jaar in, jaar uit gemeten worden, verplicht de EKW de biologische kwaliteitselementen slechts om de drie jaar operationeel te meten.

Voor de beoordeling van de waterlichamen worden de milieukwaliteitsnormen getoetst aan één of meerdere voor het waterlichaam representatief geachte meetpunten (en dus niet aan alle meetpunten die in dat waterlichaam bemonsterd zijn). Voor fytobenthos en macrofyten worden standaard drie trajecten, gespreid over het waterlichaam, bemonsterd.

Onder bepaalde voorwaarden kan een lidstaat een waterlichaam indelen als sterk veranderd of kunstmatig. Het waterlichaam moet hiervoor ‘fysisch gewijzigd’ zijn in functie van een ‘nuttig doel’ (b.v. scheepvaart of bescherming tegen overstromingen). Sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen moeten naast de goede chemische toestand niet een goede ecologische toestand, maar een goed ecologisch potentieel bereiken. Het goed ecologisch potentieel van een waterlichaam wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteitselementen van het meest vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam rekening houdend met de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam5. De EKR wordt dan niet berekend met de referentiewaarde, maar met het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP). De MEP wordt afgeleid van de referentie. Vervolgens vervalt de klasse van de zeer goede toestand. Bij sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen zijn er dus slechts vier kwaliteitsklassen voor de biologische kwaliteitselementen, namelijk ‘goed en hoger’, ‘matig’, ‘ontoereikend’ en ‘slecht’.



Definities en begrippen

  1. Waterlichaam
    Een waterlichaam is een te onderscheiden en significant oppervlaktewater. Bijvoorbeeld een rivier, een kanaal, een meer of gedeelten daarvan. Deze definitie is van groot belang, omdat dit het (laagste) niveau is waarop de doelstellingen van de Kaderrichtlijn van kracht is. Een aantal lidstaten (waaronder Nederland) hanteert voor meren vanuit praktisch oogpunt een ondergrens van 50 hectare.

    • Sterk veranderd
      = Een oppervlaktewaterlichaam dat door fysische wijzigingen ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard zoals door de lidstaten aangeduid overeenkomstig de bepalingen van bijlage II van de EKW.

    • Kunstmatig
      = Wateren worden aangewezen als 'kunstmatig' als een water door de mens gegraven is op een plek waar voorheen geen water aanwezig was. Voor alle kunstmatige wateren gelden dezelfde doelstellingen als voor sterk veranderde wateren, namelijk het GEP (Goed Ecologisch Potentieel) dat afgeleid wordt van de toestand van ‘het meest vergelijkbare water’ in dezelfde categorie.

    Lidstaten mogen oppervlaktewateren als kunstmatig of sterk veranderd aanwijzen, indien:
    * De voor het bereiken van de goede ecologische toestand noodzakelijke wijzigingen van de hydromorfologische kenmerken van die lichamen significante negatieve effecten zou hebben op:
    - Het milieu in brede zin;
    - Scheepvaart, met inbegrip van haven faciliteiten of recreatie;
    - Activiteiten waarvoor water wordt opgeslagen, zoals drinkwatervoorziening, energieopwekking of irrigatie;
    - Waterhuishouding, bescherming tegen overstromingen, afwatering;
    - Andere even belangrijke duurzame activiteiten voor menselijke ontwikkeling.
    * Het nuttige doel dat met de kunstmatige of veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt, om redenen van technische haalbaarheid of onevenredige hoge kosten redelijkerwijs niet kan worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen.

  2. Type:
    De oppervlaktewaterlichamen worden op grond van hun kenmerken ingedeeld in typen (de typologie). Dit gebeurt op grond van fysische en fysisch-chemische kenmerken (‘descriptoren’). De kaderrichtlijn (EKW) geeft voorschriften voor een indeling, waarbij iedere lidstaat de keuze heeft uit twee systemen. Systeem A is vrij grof en staat uitgewerkt in de tekst van de EKW. Er kan ook gekozen worden voor systeem B, waarbij een aantal verplichte en facultatieve criteria wordt gebruikt om een watertype te beschrijven. Alle criteria zijn hydromorfologisch van aard.
    In België is, net als in de meeste omringende landen, gekozen voor een typologie volgens systeem B. De ecologische doelstellingen worden per watertype bepaald. De typologie is dus het vertrekpunt voor de uitwerking van ecologische doelstellingen.

  3. Milieukwaliteitsnormen
    = Milieukwaliteitsnormen bepalen de maximaal toelaatbare hoeveelheden verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, het water, het sediment of de biota of de bodem. Zij kunnen ook bepalen welke natuurlijke of andere elementen in het milieu aanwezig moeten zijn met het oog op de bescherming van de ecosystemen en de bevordering van de biologische diversiteit.
    Milieukwaliteitsnormen kunnen een wettelijke of beleidsmatige status hebben. Daarnaast geldt voor normen een resultaatverplichting (de norm mag niet worden overschreden) dan wel een inspanningsverplichting (inspanning om de norm te halen). De overheid gebruikt normen bij de vergunningverlening. Binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EC) worden normen afgeleid voor water (zie ook Prioritaire stoffen). Deze EKW-normen zullen de nu gebruikte normen vervangen. Voor de EKW-normen geldt een resultaatverplichting.

  4. ‘toestand’: geldend voor natuurlijke oppervlaktewaterlichamen

  5. ‘potentieel’: geldend voor sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen. Het ecologisch potentieel wordt beoordeeld a.d.h.v. de kwaliteitselementen van het meest vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam rekening houdend met de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam.

  6. Ecologische toestand: het gecombineerde effect van de biologische kwaliteitselementen (fytoplankton, macrofyten, fytobenthos, macro-invertebraten en vissen) en een aantal hydromorfologische (structuurkwaliteit van de waterloop, meandering, stroomkuilenpatroon, ...), chemische en fysisch-chemische parameters bepalen de ecologische toestand.
    Er zijn 5 kwaliteitsklassen voor de ecologische toestand (zeer goed, goed, matig, ontoereikend en slecht).
    De normen voor de biologische, de hydromorfologische en de algemene fysisch-chemische elementen zijn typespecifiek. Deze typespecifieke normen worden beoordeeld volgens een systeem met vijf kwaliteitsklassen, namelijk ‘zeer goed’, ‘goed’, ‘matig’, ‘ontoereikend’ en ‘slecht’. De specifieke niet-prioritaire polluenten kunnen enkel conform of niet conform de norm zijn, wat dan vertaald wordt in slechts twee kwaliteitsklassen, namelijk ‘goed’ en ‘niet goed’.
    Een waterlichaam behaalt pas de goede ecologische toestand als alle relevante kwaliteitselementen minstens ‘goed’ zijn.

  7. Chemische toestand: wordt beoordeeld a.d.h.v. de concentratie van
    • de prioritaire stoffen. Dit zijn verontreinigende stoffen of groepen van stoffen die een dermate hoog risico vormen voor of via het aquatisch milieu dat hiervoor prioritair reductiemaatregelen moeten worden uitgewerkt. De milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen zijn vastgelegd op Europees niveau in de dochterrichtlijn prioritaire stoffen (2008/105/EG).
    • de andere chemische stoffen waarvoor er een Europese milieukwaliteitsnorm bestaat.

    In tegenstelling tot de ecologische toestand, zijn er slechts twee kwaliteitsklassen voorzien voor de chemische toestand: goed (= eerbiediging van de norm) of niet goed. De goede chemische toestand van een waterlichaam wordt behaald wanneer de milieukwaliteitsnorm voor elk van deze in totaal 41 stoffen gehaald wordt (volgens het principe ‘one out, all out’).

  8. EQR = Ecological Quality Ratio of Ecologische Kwaliteitscoëfficiënt (EKC): een uitdrukking van de parameterwaarde van een biologisch kwaliteitselement t.o.v. de referentietoestand voor die parameter. Het resultaat is een getalwaarde tussen 0 (laagste waarde; menselijke beïnvloeding zeer groot) en 1 (hoogste waarde; zeer goede ecologische toestand overeenstemmend met de referentietoestand).
1 Fytoplankton: microscopische, niet vastgehechte en dus los drijvende planten (algen)
2 Fytobenthos: op stenen, waterplanten,… vastgehechte algen; in de praktijk worden enkel de kiezelwieren of diatomeeën in het beoordelingssysteem voor dit kwaliteitselement meegenomen.
3 Macrofyten: alle water- en oeverplanten die zichtbaar zijn met het blote oog.
4 Macro-invertebraten: met het blote oog waarneembare ongewervelde dieren (groter dan 0,5 mm).
5 Dit betekent dat er voor een kunstmatig of sterk veranderd waterlichaam voor één of meerdere kwaliteitselementen (parameters) individuele milieunormen kunnen gelden die afwijken van de algemene typespecifieke milieukwaliteitsnormen die werden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 9 juli 2010. Deze normen worden vastgesteld in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde.


Terug naar de vorige tekst >>

Situering Zennebekken


Klik hier voor de kaart van het Zennebekken.

De Zenne is een gewestgrensoverschrijdende rivier: ze ontspringt in Naast bij Soignies in Wallonië, passeert Vlaanderen en Brussel om in de buurt van Mechelen in de Dijle uit te monden.
Tot het Zennebekken behoren vanzelfsprekend de Zenne zelf en haar bijrivieren, maar ook de waterloop waarmee de Zenne direct verbonden is, ‘het Zennekanaal’, mag niet vergeten worden. Dat kanaal passeert Seneffe, Ronquières, Tubize, Halle, Brussel, Vilvoorde en Willebroek en mondt ter hoogte van Wintam uit in de Schelde. Inderdaad wordt dat kanaal voor een deel gevoed door oude bijrivieren van de Zenne en dankzij verbindingen tussen beide waterlopen kan de Zenne overlopen in het kanaal waardoor overstromingen voorkomen worden … Op de plaatsen in Brussel waar de Zenne verdween, is het kanaal nu zelfs dé waterloop van de stad.

In Wallonië is de Sennette de belangrijkste zijrivier van de Zenne, het Kanaal Charleroi-Brussel wordt gevoed door de Hain, de Samme en de Thisnes.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaat het Zennebekken uit de Zenne en de Woluwe, beide ingedeeld als sterk veranderde waterlichamen met als referentietype respectievelijk ‘grote rivier’ en ‘kleine beek’, het kanaal als kunstmatig waterlichaam en vele vijvers. Hoewel er geen rapporteringsplicht geldt voor de vijvers, heeft Leefmilieu Brussel toch een biologische evaluatie van de vijvers uitgevoerd voortbouwend op de methode van de EKW. Volgens deze benadering worden de vijvers beschouwd als sterk veranderde waterlichamen van het type ‘meer’.

In het Vlaamse deel van het Zennebekken bevinden zich 7 Vlaamse waterlichamen6. Buiten de Zuunbeek en de Woluwe - die we hier verder niet bespreken - zijn dat:

  • Zenne I (VL08_92) dat loopt van de Waalse grens in Lembeek tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in Anderlecht.
  • Zenne II (VL05_93) dat loopt van Vilvoorde tot het punt waar de getijdenwerking zich nog doet voelen, in Zemst.
Zenne I en II zijn sterk veranderde waterlichamen en behoren tot het type ‘grote rivier’.

  • Het aan de getijden onderhevige deel van de Zenne maakt deel uit van het waterlichaam ‘Getijdendijle en Getijdenzenne’ (VL08_95). Dit sterk veranderd waterlichaam behoort tot het type ‘zoet, mesotidaal laaglandestuarium’.
  • Het Kanaal Charleroi-Brussel (VL05_159) en het Zeekanaal Brussel-Schelde (VL05_181) zijn kunstmatige waterlichamen; het meest vergelijkbare type voor deze waterlichamen is ‘grote rivier’. Het Zeekanaal Brussel-Schelde dat het Zennebekken doorkruist is ingedeeld bij het bekken van de Beneden-Schelde.
Waterlichaam: Natuurlijk Kunstmatig Sterk veranderd
Waals Gewest Hain Kanaal Charleroi-Brussel Zenne
Sennette I (47km)   Sennette II (4km)
Thisnes   Samme
Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
  Kanaal Charleroi-Brussel Zenne
  Zeekanaal Brussel-Schelde Woluwe
    vijvers
Vlaams Gewest   Kanaal Charleroi-Brussel Zenne
  Zeekanaal Brussel-Schelde Woluwe
    Zuunbeek

6 In Vlaanderen zijn alle waterlopen met een stroomgebied van meer dan 50 km2, alle kanalen en de meren met een oppervlakte van meer dan 50 ha ingedeeld in z.g. ‘Vlaamse waterlichamen’ (202 in totaal). De waterlopen met een kleiner afstroomgebied worden ingedeeld onder 'lokale waterlichamen'.

Terug naar de vorige tekst >>



Meetresultaten

Wallonië

Herkomst meetresultaten

Service Public de Wallonie (Openbare Dienst Wallonië) (SPW) - geen jaartal vermeld.

Ecologische kwaliteit

De ecologische toestand van de waterlichamen die behoren tot het Zennebekken in Wallonië varieert van slecht tot matig. De Hain wordt bijvoorbeeld aanzien als van slechte kwaliteit en het Kanaal Charleroi-Brussel en de Thisnes van matige kwaliteit.

Biologie
De meetresultaten voor de biologische kwaliteitskenmerken liggen tussen slecht en matig, uitgezonderd het oude Kanaal Charleroi-Brussel dat een goede waterkwaliteit vertoont, namelijk op het vlak van de parameter kiezelwieren (diatomeeën) die zeer goed scoort.

Hydromorfologie
De hydromorfologische gegevens zijn nog niet beschikbaar voor deze waterlichamen.

Fysico-chemie
Globaal genomen varieert de fysisch-chemische toestand tussen matig en slecht. Deze resultaten zijn voornamelijk te wijten aan het te hoog gehalte aan stikstofverbindingen, fosforverbindingen en opgeloste zuurstof.

Chemische kwaliteit

De chemische kwaliteit van de waterlichamen in het Waalse deel van het Zennebekken is niet goed. De ondermaatse parameters zijn onder meer pesticiden (diuron7, isoproturon8), cadmium of polyaromatische koolwaterstoffen (PAK’s9).


Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Ondanks alle instrumenten die tot op vandaag ingezet werden, worden de Zenne en het kanaal beschouwd als waterlichamen die een chemisch en ecologisch risico vertegenwoordigen en het is weinig waarschijnlijk dat zij de vereiste objectieven zullen bereiken in 2015. Er zal voor deze waterlichamen een tijdelijke afwijking moeten aangevraagd worden.

De Woluwe wordt niet beschouwd als een waterlichaam dat een chemisch of ecologisch risico vertegenwoordigt voor 2015. Dankzij zijn actuele relatief goede kwaliteit, zowel vanuit chemisch als ecologisch standpunt, zou deze waterloop gemakkelijk de doelstelling ‘goed potentieel’ moeten bereiken in 2015.

De andere waterlopen worden voor het ogenblik slechts onderworpen aan beperkte controles (viswaters) of aan gerichte controles.

Tenslotte verbetert de toestand van de meeste vijvers met betrekking tot de waterkwaliteit. Een groot aantal van deze vijvers blijft echter een ecologische crisis riskeren.

Herkomst meetresultaten

Leefmilieu Brussel (BIM) - 2007-2008 (het eindverslag met de resultaten voor de jaren 2009-2010 is nog niet beschikbaar).



Globale beoordeling van de algemene ecologische kwaliteit van de voornaamste Brusselse waterlopen en vijvers van de Woluwe, op basis van het principe ‘one out, all out’ (symbool links = evaluatie 2004 ; symbool rechts = evaluatie 2007) Bronnen: VAN TENDELOO et al., 2004 en TRIEST et al., 2008, studies in opdracht van het BIM

Ecologische kwaliteit

Biologie
De recente verbetering van de waterkwaliteit van de Zenne heeft reeds een positieve weerslag op het vlak van het aquatisch leven in de Zenne stroomafwaarts en stroomopwaarts van het Brussels Gewest. In het Brussels Gewest lijkt zich een positieve tendens te ontwikkelen, die nog zal moeten bevestigd worden in de toekomst. Tussen 2004 en 2007 is het aantal meetplaatsen met een matig tot goede ecologische toestand gestegen van 3 naar 4 (op de 9 meetpunten).

Hydromorfologie
De hydromorfologische gegevens zijn nog niet beschikbaar voor deze waterlichamen.

Fysico-chemie
De fysisch-chemische en chemische kwaliteit van het Brusselse oppervlaktewater wordt op regelmatige basis opgevolgd. Het water van de Woluwe en in mindere mate dat van het kanaal is schijnbaar weinig verontreinigd. Maar dit geldt niet voor de Zenne. De analyses tonen niettemin een merkbare globale verbetering van de fysico-chemische en de chemische kwaliteit van het Zennewater bij het verlaten van het gewestelijk grondgebied.

Deze tendens weerspiegelt zich in de evolutie van verschillende parameters, in het bijzonder:
• sinds 2006, toename van het gemiddeld gehalte aan opgeloste zuurstof (onontbeerlijk voor het aquatisch leven en het zelfzuiverend vermogen van de waterlopen);
• sinds 2004, daling van de biologische zuurstofvraag (maatstaf voor organische vervuiling);
• sinds 2004, daling van de stikstof- en fosforconcentraties (verontreinigende stoffen die verantwoordelijk zijn voor de eutrofiëring van de waterlopen en van de Noordzee).

Chemische kwaliteit

Op gebied van de gevaarlijke stoffen scoort de kwaliteit van de drie betrokken waterlichamen slecht en dit om verschillende redenen:
• Het gehalte aan zware metalen wordt in geen enkel waterlichaam overschreden.
• De toestand van de pesticiden is meer genuanceerd: het gehalte aan diuron wordt overschreden in het kanaal bij het binnenkomen; in de Zenne wordt het gehalte aan het herbicide isoproturon overschreden zowel bij het binnenstromen als bij het verlaten van het Brussels Gewest.
• De aanwezigheid van een te groot gehalte aan DHEP10, een industriële verontreinigende stof, is vastgesteld in het kanaal bij het verlaten van het gewest en in de Zenne bij het binnenstromen en het verlaten van het Gewest.
• Het gehalte aan PAK’s (6 PAK’s van Borneff) is overal te hoog.

Niettemin, de fysico-chemische toestand evolueert positief wat gepaard gaat met een toegenomen eerbiediging van de waterkwaliteitsnormen.

Voor de Zenne blijkt het echter bijzonder moeilijk om alle geldende normen in hun totaliteit te respecteren. Deze waterloop, die een zeer laag debiet heeft, ontvangt het effluentwater van de waterzuiveringsinstallaties Brussel-Zuid en Brussel-Noord (in totaal 1.460.000 IE11) evenals van talrijke stroomopwaarts gelegen waterzuiveringsinstallaties. Men schat dat zijn debiet bij droog weer ongeveer voor twee derde bestaat uit effluentwater. De bijna volledige overwelving van het traject door Brussel en de grotendeels kunstmatige oevers verhinderen ook heel sterk de ontwikkeling van aquatisch leven en de zuurstofinmenging in de Zenne.


Vlaanderen

Herkomst meetresultaten

Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) - 2007-2009. Sinds 2010 worden de waterlichamen aan een tweede beoordelingsronde onderworpen.

Ecologische kwaliteit

Biologie
De kwaliteit van de verschillende biologische kwaliteitselementen wordt weergegeven in tabel 3. Naargelang het kwaliteitselement scoren de drie waterlichamen van de Zenne ontoereikend of slecht. Het Kanaal Charleroi-Brussel scoort ontoereikend; doorslaggevend is hier de visindex. Het Zeekanaal Brussel-Schelde laat voor de biologie nogal uiteenlopende resultaten zien.
Lees meer >>

Hydromorfologie
Hoewel de hydromorfologische inventarisaties reeds enkele jaren lopen, zijn de waterlichamen in Vlaanderen nog niet beoordeeld voor dit kwaliteitselement.

Fysico-chemie en ondersteunende chemie

In tabel 1 wordt de toestand in 2010 beschreven van de vijf bovenvermelde waterlichamen, voor wat betreft de biologie ondersteunende fysisch-chemische elementen. De drie waterlichamen van de Zenne scoren slecht, de kanalen hebben een duidelijk betere waterkwaliteit (‘ontoereikend’ en ‘matig’).
Lees meer >>

In tabel 2 wordt dezelfde oefening overgedaan op meetplaatsniveau. De beoordeling op meetplaatsniveau laat relatief homogene resultaten zien voor elk waterlichaam.
Lees meer >>

Chemische kwaliteit

Tabel 4 somt voor elk waterlichaam de gevaarlijke stoffen op die de norm overschrijden. Het betreft hier zowel de 41 stoffen die bepalend zijn voor de chemische toestand als andere specifieke polluenten.
Lees meer >>

Terug naar de vorige tekst >>


Maatregelen met acties

Sinds meerdere jaren wordt actie ondernomen om de kwaliteit van onze waterlopen te verbeteren. Deze acties zijn verscheiden. Het kan gaan om de verwerking van het stedelijk afvalwater door de bouw van waterzuiveringsinstallaties, om de bewustmaking van de landbouwers van een beter pesticidegebruik of het opleggen van strenge lozingsnormen aan de bedrijfswereld.

Ook andere types van plaatselijke maatregelen dragen bij tot een verbetering van de ecologische toestand, zoals bijvoorbeeld de creatie van een zo divers en natuurlijk mogelijke habitat, de beperking van schaduw en van vallende bladeren afkomstig van de vegetatie die over de waterlopen en vijvers hangt, de verwijdering van dode stammen en takken uit het water, het droogleggen van de vijvers, het ecologisch beheer van de oevers, de controle van de populaties van vissen (belasting en soorten) en van watervogels, een verhoging van de heterogeniteit van de stroomsnelheden, het weghalen van obstakels voor de migratie van vissen, de bestrijding van de woekerende blauwalgen en van de exoten, enz.

In de komende jaren zal de kwaliteit van onze rivieren en kanalen in de drie gewesten nog verbeteren dankzij de lopende waterbeheerplannen.

Enkele voorbeelden:

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd in 2005 een vijfjarenprogramma opgezet ter vermindering van de PAK’s / 6 van Borneff14. Dit moet hernieuwd worden in 2011 vermits de concentraties nog steeds niet onder de norm van 0,1 µg/l zijn gedaald, ook al benaderen ze deze norm sinds 2008. Voor het kanaal, een kunstmatig waterlichaam dat talrijke functies vervult (haven, scheepvaart, stormbekken, economische groeipool, …), is de uitvoering van een beheerplan voor het slib, zoals voorzien in het Gewestplan voor het afvalbeheer, essentieel.

Gezien de huidige toestand van de verschillende waterlichamen zal het objectief voor het bereiken van een goede toestand van de waterkwaliteit vastgelegd worden tegen 2021 of 2027 naargelang het betrokken waterlichaam.

Tijdens de jongste jaren, is de meest positieve evolutie op het vlak van de Zenne te danken aan de indiensttreding van de rioolwaterzuiveringsinstallatie Brussel-Noord.

De concentraties bij het binnenstromen van de Zenne in het Brussels Gewest zijn eveneens verminderd tijdens de laatste jaren, onder andere ten gevolge van de bouw van zuiveringsinstallaties stroomopwaarts: Nijvel (2000), Beersel (2005), St-Pieters-Leeuw (2009), …

Voor een overzicht van de zuiveringsinfrastructuur in Vlaanderen, klik hier.

7 Diuron: onkruidbestrijdingsmiddel met een lange nawerking dat vooral als een totaalherbicide wordt gebruikt. In 2002 werden in België alle erkenningen voor diuronbevattende producten ingetrokken (op een klein aantal na met een gering gehalte aan diuron).
De bestaande voorraden mochten nog tot 12 april 2004 gebruikt worden.
8 Isoproturon: herbicide dat ingezet wordt in de teelt van granen.
9 PAK’s (polyaromatische koolwaterstoffen): een groep stoffen die vrijkomt bij onvolledige verbrandingen, slijtage van asfalt, lekkage van olie. De grootste emissie gebeurt door het verkeer (uitlaatgassen, lekkende motoren, wegdekslijtage). Eén van de belangrijkste verspreidingsroutes van PAK’s in de omgeving gaat via de lucht, gevolgd door depositie (afzetting) naar water.
10 DEHP = Bis(2-ethylhexyl)ftalaat: een toxische organische verbinding met als brutoformule C24H38O4. Het is een kleurloze tot lichtgekleurde, viskeuze vloeistof met een kenmerkende geur, die onoplosbaar is in water. DEHP wordt gebruikt als weekmaker bij de productie van PVC (polyvinylchloride). Plastics bevatten gemiddeld zo'n 1% tot 40% DEHP. De stof wordt ook gebruikt in condensators en is een belangrijk oplosmiddel in de organische chemie.
11 IE: een inwoner-equivalent (IE) is een eenheid van verontreiniging. Het drukt zowel een hoeveelheid water als een bepaalde vuilvracht uit en komt overeen met het afvalwater dat gemiddeld door 1 inwoner op een dag geproduceerd wordt, namelijk 150 l/dag.
14 PAK: Polycyclische aromatische koolwaterstoffen; de 6 van Borneff: een groep van 6 PAK’s (Fluorantheen - Benzo(b)fluorantheen - Benzo(k)fluorantheen - Benzo(a)pyreen - Benzo(ghi)peryleen - Indeno(1,2,3-cd)pyreen)


Terug naar de vorige tekst >>


Met dank aan
  • Thierry Warmoes, verantwoordelijke Team Meetnet Oppervlaktewater Demer Dijle Maas - VMM, Afdeling Rapportering Water
  • Catherine De Raedt, bekkenverantwoordelijke infrastructuur Dijle - Aquafin NV
  • Sandrine Dutrieux - Leefmilieu Brussel - Bruxelles-Environnement (BIM - IBGE)
  • Jérôme Delvaux - Service public de Wallonie (SPW), Direction générale Agriculture, Ressources Naturelles et Environnement, Département de l'Environnement et de l'eau / Direction des eaux de surface
Terug naar de inhoud >>